afb.
Tegenover het huis het Wapen van Luik stond oudtijds tusschen de Postel- en de Snellestraat, aan beide zijden van de Begijnenstraat het Klein Begijnhof, waarvan het ontstaan en te niet gaan nog steeds onbekend zijn. Van Heurn kon dan ook in zijne Beschrijving er niets anders over mededeelen dan het volgende: zekere plaats alhier tusschen de Postel- en Snelstraaten, alwaar veele gangetjes in zijn, daarin kleine huisjes thans nog staan, word de Kleine Begijnhof genaamd. Van deezen kan ik bynaar niets melden, omdat noch in stadspapieren noch in de rekeningen der Geestelyke goederen er iets van gemeld word. Het eenige, dat ik er van vinde, is, dat in de stigting van het Spijkers oude vrouwenhuis staat, dat Margareet Spykers, begijn op den Kleinen Begijnhof, dit
| 257 |
oude vrouwenhuis in de jaar en 1443 en 1444 gestigt hebbe, waaruit blijkt, dat die begijnhof reeds in dien tijd in wezen was; van deszelfs lotgevallen kan ik derhalven niets verhaalen.
Schutjes IV p. 371 kan er nog veel minder over zeggen; alleen deelt hij daar er over mede, dat blijkens Wichmans Brabantia Mariana blz. 657 tijdens de Nederlandsche Beroerten het H. Bloed van Boxtel op het Klein Begijnhof bij vrouwe Heilwich Vos was in bewaring gebracht; hij ziet daarbij echter over het hoofd, dat het Klein Begijnhof toen als stichting niet meer bestond, (als het ooit, wat wel waarschijnlijk is, een afzonderlijk bestaan zoude hebben gehad); immers uit al de Bossche schepenakten van af het jaar 1500 blijkt, dat reeds in dat jaar de verschillende huisjes, waaruit dat Hof bestond, aan verscheidene natuurlijke personen toebehoorden 1). In eene Bossche Schepenakte van 1539 wordt melding gemaakt van huizen: opten cleynen begijnhove ruerens by der poirten desselfs begijnhoffs aen de zyde ter kerken ivaert van der minrebruederen, streckende metten eynde aen der gemeynder strate aldair after der kercker voirs. en in eene zelfde akte van 1535 (Reg. n° 148 f. 194 vso) staat vermeld, dat Hercules van Edingen, zoon van Petrus, heer van Kestergate, als man van Dirckje, dochter van Geerlic de Roover en Geertruid, de dochter van Herbert Hals, den zoon van Roelof, den zoon van Jan, toen aan Gerard die Vryeze, korenkooper, zoon van Jan Gerritszn, verkocht eene kamer met haar erf, staande op het Klein Begijnhof in een huis, genaamd het nederhuys, tusschen de kamer van domicella van Gestel ex uno en de kamer van Luytgardis van Hemert ex alio, welke kamer Hille weduwe van Willem van Os gekocht had van den smid Bernard Huysman, waarna zij die weder verkocht had aan Hille en Catharina, de dochters van Jan Hals. Tal van dergelijke transporten komen in de Bossche Schepenregisters voor, doch zij zijn niet der moeite waard om ze ook te vermelden, omdat men er niet anders uit kan vernemen dan dat het Klein Begijnhof, zooals van Heurn
| 258 |
reeds schreef, uit verscheidene huisjes bestond. Thomas Cornelis van Rijckevorsel, hiervoren reeds meermalen genoemd, kocht in de jaren 1793, 94, 97 en 99 van verschillende eigenaren aan verscheidene van die huisjes, waarvan het huis de Nieuwe Paushoed wel het voornaamste zal zijn geweest, brak ze af en bouwde er voor in de plaats het kapitale heerenhuis met tuin en koetshuis n° 49, dat aan de Postelstraat ten Zuiden van de Begijnenstraat staat. Het huis, dat daarnaast in de richting van de Vuchterstraat staat en genummerd is 47, staat gedeeltelijk op het erf van het Spijkersgasthuis en gedeeltelijk op het erf van een daarnaast gestaan hebbend huis. Het Spijkersgasthuis was door Margariet Spijkers, begijn op het Klein Begijnhof, bij uitersten wil en codicil, respectievelijk van 6 October 1443 en 23 Juli 1444, gesticht, waartoe zij bestemde het huis, dat op eerstbedoeld erf stond, met bepaling, dat daarin eerst zouden gehuisvest worden vier eerlijke zusters, die zij bij haar testament had aangewezen en na dezen vier andere eerlijke vrouwen; blijkens eene Bossche Schepenakte van 6 Mei 1515 (Reg. n° 111 f. 522), was toen mr. Lambrecht Zwederszn rector van dit gasthuis en woonden toen daarin Barbara van den Bossche; Mechteld Laurensdochter; Gijsbrechtken, dochter van Mechteld voornoemd; Jutken Henrick Lambrechtsdochter en Dympna, dochter van wijlen Gielis Nuenhem. Den 30 Januari 1750 werd dit gasthuis door Wouter van Wolfsbergen, den toenmaligen rentmeester van hetzelve, verkocht aan den kapitein Hendrik Joseph de Bruynincx, den eigenaar van het daarnaast staand huis; het Spijkersgasthuis had daarna geen eigen gebouw meer.
Laatstbedoeld huis behoorde eens aan Jonker Engelbert Dirix, die te Vechel woonachtig was en zoon was van Adriaan, superintendent van den Demer en Hendrina van Broeckhoven Rogiersdochter 2); van hem erfde het diens oomzegger
| 259 |
Jonker Christoffel Jacob Dirix Philipszoon, schout van Roermond 3), die liet 18 Mei 1701 (Reg. n° 514 f. 106 vso), als wanneer het gezegd werd te staan in de Postelstraat tusschen het Spijkersgasthuis ex ano en het huis van den speldenmaker Gijsbert Boons, ex alio, strekkende het zich achterwaarts uit tot aan het erf van dat gasthuis, verkocht aan Johan van Kessel, koopman te den Bosch 4), denkelijk dezelfde als de op blz. 180 genoemde Johan van Kessel, wiens vrouw was Maria Herincx. Later behoorde het aan genoemden kapitein de Bruynincx, die dit huis, alsmede het Spijkersgasthuis afbrak en daarvoor een groot woonhuis in de plaats bouwde; hij legateerde dat huis aan zijne echtgenoote Adriana Maria ab Angelis, met wie hij 30 October 1717 gehuwd was, dochter van Petrus en Maria Anna van Kessel, de dochter van Antonij en Lucretia van Gerwen. Zij maakte van dit huis een fideicommis ten behoeve van Maria Magdalena Glaudina en Johannes Petrus Adrianus de Bruynincx als bezwaarde erfgenamen en hare eigene erfgenamen als verwachters. In Mei 1757 kwam zij kinderloos te overlijde, waarop dit huis geërfd werd door hare genoemde bezwaarde erfgenamen; na hun overlijden verkochten de verwachters, zijnde Hendrina Maria Theresia van Kessel voor de eene helft, en Maria Agnes Vercamp weduwe van Johan van Bommel, Maria Johanna Vercamp, Bernard Jacob HalfWassenaer, heer van Onsenoort en Nieuwkuik als gehuwd met Petronella van Engelen, Lucas van Engelen, R.K. priester te Antwerpen, Jonker Hendrik Joseph van der Vliert en Joanna Elisabeth van der Vliert weduwe van mr. Petrus de Blauwe, raadpensionaris der stad Brugge, voor de andere helft 5), den 21 Augustus 1792 (Reg. n° 598 f. 51 vso) dit huis aan mr. Hugo Bowier, oud-schepen en raad van den Bosch; het werd alstoen | 260 |
gezegd te zijn: huis en erf, mitsgaders koetshuis en stal daar naast staande, staande naast het huis van A. Laurentius ex uno en dat van Jonkvrouw Gratiana Maria Deutz ex alio; genoemde Bowier verkocht het 15 December 1797 weder aan den dikwerf genoemden Thomas Cornelis van Rijckevorsel, die, als gezegd, toen reeds eigenaar was van de Vischmarktwaarts daarnaast staande huisjes en waarschijnlijk ook den stal en koetshuis van dit huis zal getrokken hebben bij het huis, dat hij op de erven van die huisjes bouwde. Het voorbedoeld huis der Jonkvrouw Deutz, zijnde thans genummerd 45, werd 22 Februari 1762 door Dr. Petrus Josephus van Berckel en voorts door anderen verkocht aan Diederik Huygens, oud-schepen en raad van den Bosch, zoon van Christiaan en Theresia Johnston van Elphinston; deze verkocht het 1 December 1781 weder aan Joan Abraham van der Voort, oud-gouverneur van Amboina; het werd toen gezegd te zijn een huis met stal en koetshuis; deze laatste verkocht het op zijne beurt 30 November 1789 aan genoemde Gratiana Maria Deutz, woonachtig te den Bosch, die het 27 November 1807 verkocht aan mr. Jacob Marten Deutz van Assendelft, toen ook aldaar woonachtig; hij was eigenaar van het buitengoed Steenwijk onder Vught, dat hij 8 November 1808 verkocht aan Josephus Vermeulen, wethouder van den Bosch, zoon van Theodorus en Anna Coppens, - doch het werd toen door meergenoemde Gratiana Maria Deutz genaast.
| 261 |
Noten | |
1. | Men zie over het Klein Begijnhof nog Taxandria III p. 156. |
2. | Deze echtelieden hadden ook nog een zoon Ferdinand Dirix en waarschijnlijk mede een zoon Philips; misschien ook nog een zoon Guiliam Dirix, die gehuwd was met Anna Wredt, welke hem deze kinderen schonk: Adriaan en Reinier Dirix. |
3. | Zijne zuster was Henrica Albertina Dirix, echtgenoote van Arnold van Wykerslooth, schout van Roermond. |
4. | Deze kocht tenzelfden dage van de andere erfgenamen van voornoemden Engelbert Dirix een huis in de Stoofstraat, achterwaarts grenzende aan het door hem van Christoffel Jacob Dirix gekocht huis. |
5. | Over de wijze waarop deze erfgenamen aan de erflaatster bestonden zie men Algem. Nederl. Familieblad VII blz. 178 en vlgd. |
J. Heeren, 'Het Klein Begijnhof te 's-Hertogenbosch' in: Taxandria (1937) 103
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 280
L. van de Meerendonk, Het klooster op de Eikendonk te Den Dungen II (1964) 6
L. van de Meerendonk, Tussen reformatie en contra-reformatie IX (1967) 113, 117
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (1876) IV. 371-372
Jan Sanders, Kroniek van Molius (2003) 301